Klaartje Theunis (Zorgnet-Icuro)

Door de ogen van een Brusselse toerist

Eind augustus liep Klaartje Theunis enkele dag mee in ons huis, om wat ervaring “op de vloer” op te doen. Toen was ze nog Directeur Ouderenzorg bij Zorgnet-Icuro, straks wordt ze kabinetschef bij Jo Vandeurzen (CD&V), Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.  Met veel enthousiasme schreef zij haar ervaringen voor ons neer. Het is voor haar belangrijk de vinger aan de pols te houden, om in Brussel nog beter de zaken te kunnen verdedigen die wezenlijk zijn voor de woonzorgcentra. Maar niet alleen dat, ook om te zien of alle adviezen de facto ook werkbaar zijn.  

Klaartje: De directeur reageerde onmiddellijk enthousiast en vond een onderdompeling van 3 dagen een minimum.  Mijn afsprakenkalender en de hectiek van het nakende najaar voor ogen, zouden het 2 dagen worden.  En wat voor 2!

De eerste dag werd ik onthaald door de directeur, die mij onmiddellijk een eerste moeilijke vraag voorschotelde : wenste ik wel of niet een schort te dragen?  Vreemde vraag op het eerste zicht; ik zou hetzelfde doen als de zorgkundige met wie ik mee zou lopen.  Later zou ik vaststellen dat het geen onschuldige vraag was;  blijkbaar is het dragen van een schort een uitstervende cultuur.  Het kloptewel, een schort aandoen, gaf houvast en maakte het gemakkelijker om in een rol te stappen, en dus iets minder ‘ikzelf’ te zijn.

Ik start in woning 4, bij Elke.  Een toffe, spontane madam. Er wordt niet getreuzeld. Ik mag onmiddellijk mee. D. moet gewassen worden. Daar sta ik, tegen over een naakte, kwetsbare vrouw.  Met verschrikte ogen kijkt zij mij aan.  Elke stelt haar gerust, snel is alle gêne weg. D. kijkt wat verward.  Eens aangekleed heeft ze een guitige twinkeling in haar ogen, een vrolijke blik die ik doorheen de dag nog vaak van mogen voelen.  Mijn hart heeft ze gestolen.

De zorg en aandacht bij de keuze van de kledij van de dag, niet te warm en assorti, het enkele haartje op de kin van een dame dat onmiddellijk verwijderd werd, een gebrusht kapsel,… het lijkt allemaal evident.  Kleine zaken, die niet veel tijd kosten, maar die groots zijn voor de waardigheid van de bewoner; “Voor mooie mensen zorg je liever” luidt later de uitleg. Wat me direct opvalt,  is een gebrek. Het is de ochtendshift;  maar waar is die drukte, die rush, waar ik altijd over hoor zuchten?  Hier alvast niet.  Elke werkt door, maar op een menselijk tempo.  De bewoners staan op wanneer zij zelf het aangeven, worden gewassen en gekleed, en ontbijt wordt aangeboden eens er enkelen aan tafel zitten.  Een ieder doet wat hij zelf nog kan, al is het maar een boke halvelings smeren of soldaatjes naar de eigen mond brengen.  Geen haast bij, want geen reden toe.  Al doet iemand er een halve voormiddag over om zijn boke op te smikkelen.

Een belletje rinkelt, X is blijkbaar wakker. Omdat ze onrustig slaapt, staat haar bed op grondhoogte, een soort babyfoon gaat af wanneer zij uit haar bed komt.  Hoezo geen bedhekken?  Ook hier weer de waardigheid en vrijheidsbeleving van de persoon als centraal uitgangspunt.  Ik zal het nog vaak meemaken: in gps-trackers, in een personeelslid dat snel iemand onder de arm neemt om de bewoner terug naar diens eigen woning te brengen,… Blijkt dat fixatie of vrijheidsbeperking, mechanisch en chemisch, hier quasi nihil is.  Kennis die zeker verdere disseminatie in de sector verdient.

De was werd op de afdeling zelf gedaan, net zoals thuis, tussen twee deuren door, even alles in de wasmachine proppen, voor een volgende wasbeurt. Praktisch, hier zijn er duidelijk minder klachten over verloren was.  En de was samen plooien, als is het maar nopjes afplukken van een enkele handdoek, is dat niet huiselijk? “Animatie” noemen wij dat in Brusselse termen.

Stilaan tijd om het middagmaal te bereiden;  ik tref het, vandaag staan er frietjes met een burger op het menu.  Alles wordt in gereedheid gebracht om het maal op te warmen en de frietjes te bakken.  De geuren verspreiden zich alras door de living; Ik stel vast dat ook voor de zorgkundige eten voorzien is.  Het antwoord op mijn vraag verbaast me, hoe logisch ook : Hoe kunnen de koks feedback krijgen en zichzelf verbeteren als de medewerkers niet minstens proeven wat de bewoners eten?  M. krijgt haar gemixte maaltijd, want knabbelen en slikken zijn moeilijk;  Elke schotelt haar toch ook enkele frietjes met saus voor, die ze met veel smaak opsabbelt (of hoe noem je dat).  Het geknoei en gesmos neemt Elke er voor lief bij, wat extra geveeg met een washandje weegt niet op tegen het genieten.  Ook nu is tijd geen bevelhebber. Waarom ons haasten als een koud frietje ook smaakt, zolang het maar binnen gaat.  Uiteindelijk is het ook een manier om ondervoeding tegen te gaan en waarvoor zouden de mensen zich hier haasten? Ze moeten toch niet dringend ergens naartoe.  Ook nu weer staat de bewoner dus centraal.

We spreken af met de medewerkster van de naburige woning dat haar bewoners eerst eten, en wij pauze nemen, en dan omgekeerd.  De tussendeur gaat open, de buurvrouw houdt een oogje in het zeil terwijl wij de cafetaria bezoeken.  Het voordeel is duidelijk. Je zit veel bij je eigen bewoners.  Nadeel is dat je minder van gedachten kan wisselen met de collega’s. Zouden ze het soms niet missen? Het moment van overdracht tussen 2 shifts is hiervoor een welkom contactmoment.  Alweer een eye-opener:  geen gepalaver in een apart lokaal, geen veilige vluchtheuvel, aka verpleegpost ergens weg van de bewoners.  De verpleegpost beperkt zich tot een enkele laptop in de living in een gesloten kastje; enkel het hoogst noodzakelijke wordt genoteerd en ook mondeling aan elkaar doorgegeven.

Intussen loopt er familie binnen.  Ook zij zijn hier duidelijk kind aan huis; geen gedoe, zij komen en gaan en horen er even zeer bij als de bewoners. Even overleg tussen familie en Elke hoe vandaag best met L. omgegaan wordt, gelet op diens ziek voelen. Samen zorgen… mooi!

Het vergt sterke schouders om alleen voor acht bewoners de zorg en het huishouden op te nemen. Later zal ik ervaren dat dit ook een valkuil kan zijn, niet elke medewerker blijkt even competent om deze verantwoordelijkheid alleen op te nemen. De selectie van bekwame medewerkers is dan ook een continu aandachtspunt.   Zij die het wel kunnen, voelen zich door deze verantwoordelijkheid snel echt betrokken op hun bewoners en nemen talrijke initiatieven i.f.v. hun sterkten:  Ze gaan verder in hun taken dan wat strikt genomen van hun verwacht wordt.   Zo blijken de collega’s een eigen WhatsApp groepje te hebben waarin ze communiceren over deze of gene kleine investering die hun woning en bewoners ten goede komt: een extra versiering een kleine traktatie. Niks is hem teveel en ook nu weer lijkt het vanzelfsprekend.  Ik merk het zelf onmiddellijk Morgen breng ik zeker een schuursponsje mee om de aangebakken cupcakes-bakvorm te reinigen, want weken in water brengt geen soelaas.  Ook betrap ik mij daags nadien er op dat ik wat muziekpartituren in mijn handtas prop, D. houdt immers van klassieke muziek en er staat een klavier in het salon.

De volgende ochtend, rij ik de parking op  en denk  “wel ja, de rusthuisdirecteurs van de groep hier zitten goed in de slappe was”; ik ontwaar immers een Bentley, een Porsche en andere wagens van het hogere prijssegment.  Wanneer ik langs de cafetaria struin, leer ik dat een schare aan Leuvense ondernemers hier hun ontbijtvergadering houdt.  De buurt in huis halen is geen loos begrip. Het zal later die dag nog bevestigd worden.

In plaats van een nieuwe dag in woning 4 mee te draaien,  heeft de directeur een rits ontmoetingen voor mij geregeld.

Eerst word ik uitgenodigd om in gesprek te treden met een mantelzorger.  De dame in kwestie nodigt me uit in de stille ruimte om ongestoord in dialoog te gaan over haar beleving van het samenleven met een partner met dementie.  De man komt naar het dagverzorgingscentrum, zij brengt hem dagelijks heen en weer.  De getuigenis grijpt me bij de keel.  Eerlijk.  Rauw.  Beenhard.  Tegelijk getuigt het van onvoorwaardelijke liefde, van  respect voor partner en zichzelf, van zelfbehoud. Op al mijn vragen, geeft deze belezen en rustige dame eerlijk antwoord.  Het is een geweldig prachtige getuigenis, onverbloemd en daardoor zo sterk.  Het mantelzorgplan, dat moet ik duidelijk weer oppakken als ik terug ben in Brussel.  Ik heb mateloos respect en bewondering voor deze dame en ik hoop innig dat haar man zal wennen aan het  kortverblijf om daarna naar een woning te kunnen gaan.

Ik vraag me af vraag af of de buitenwereld voldoende stil staat bij het verborgen leed van de partners, de mantelzorgers, de achterblijvers.

Het moet allemaal nog even bezinken, ik moet nog even op adem komen; die tijd krijg ik niet.

Kinesist Marijke neemt me mee op sleeptouw; alweer een dynamische dame met een passie voor haar vak.  Ze geeft me een stoomcursus hoe dementie lichamelijk beleefd wordt, goochelt met vaktermen, geeft het alfabet een nieuwe invulling, legt mij omstandig uit hoe hier aan comfortzorg wordt gedaan.  Ook hier weer staat levenskwaliteit voor bewoners centraal.  Ik ben stom verbaasd wanneer ik hoor dat er in de hele voorziening niemand decubitus heeft.  Argwanend vraag ik wat door, maar het is de resultante van een doorgedreven multidisciplinair beleid.  Het kan dus! Hoe zorgen we ervoor dat een bewoner maar eenmaal moet gedraaid worden bij wassen of verschonen? Gewone stadskledij met een sluiting op de rug zorgt er o.a. voor dat de bewoners comfortabel omgekleed worden zonder heen en weer geshaked te worden; toch bewegen de matrassen, zijn er extra kussenblokken,…  Een leuke ontdekking: hier kunnen zelfs diep verzonken mensen met dementie toch ontspannen op een eigen creatie (Zenso) van wat ik ondoordacht een ‘snoezelbed’ noemde.  En ja, wanneer ik er zelf even op gaan liggen,  wil ik eentje bestellen voor ZorgnetIcuro. Het zou ons welzijn op het werk sterk bevorderen. 🙂

Ik lunch met de zorgcoördinatoren, en krijg een ongefilterde inkijk wanneer zij elkaar debriefen, hun hart luchten en afspraken maken.  Een gevarieerd maar hecht team, die elkaar steunt in alle groei, bloei en kleine kwalen eigen aan het leven in een WZC.

De namiddag krijg ik, dankzij Mia, een inkijk in het verenigingsleven binnen het wzc, althans in de organisatie er van.  Het blijft niet beperkt tot de klassieke activiteiten, oldtimerrondritten, ja zelfs, zwemmen in Sportoase.  Wat een titanenwerk!  Wat een aanbod, zo veel vrijwilligers,… Zoiets coördineren vergt veel diplomatie, passie en engelengeduld, dat kan niet anders.

Tijd voor een vieruurtje, ik maak kennis met een andere woning, een nieuwe met hippe kleurtjes, en andere medewerksters.  Appeltjes worden gebakken samen met de bewoners, een bewoonster valt, even de collega-buurvrouw betrekken, valincident rapporteren, en de rust keert weer.  Ik ontmoet dokter Lisaerde, de CRA van deze en enkele andere woningen, en notoir expert inzake dementie.  Samen de directeur wisselen wij van gedachten over de voor- en eventuele nadelen van een CRA die ook voorzieningsarts is.  Meer maatwerk blijkt mogelijk, een gestroomlijnd medicatiebeleid, (inzake narcotica en psychotica zit de voorziening ónder percentiel 10 en dat in een huis met enkel personen met dementie!)  Intussen zet de medewerkster van dienst ons vriendelijk maar kordaat op onze plaats, “of wij in de zetels willen zitten ipv midden in de living te staan kletsen, want dit maakt de bewoners onrustig”.  Knap!  Ook nu bewoners voorop, ongeacht wie of wat de storende factor is.   De problematiek van jong-dementie wordt mij deze dagen ook pijnlijk duidelijk.  Hier moet duidelijk een aangepast beleid over gevoerd worden.  Jan verdedigt met vuur de zaak, en zal Minister Vandeurzen en diens kabinetschef hier zeker nog over aanspreken.  En monkelglimlachje kan ik amper onderdrukken…

Tot slot land ik bij Nele, vormingsverantwoordelijke.  Het is een boeiend en geanimeerd gesprek over functie- en taakdifferentiatie, de valkuilen en voordelen ervan, over werkbaar werk en de nakende projecten, over comfortzorg versus actie stimuleren,…

Om de tweedaagse af te ronden, nodigt de directeur mij uit in een Leuvens restaurantje.  De keuze is conform alles wat ik 2 dagen beleefd heb: zonder tierlantijntjes, maar eerlijk, sober en mensgericht.  Tof!  Het wordt een boeiende babbel met Jan, Eddy,  Nele en Griet. Wat mijn impressies zijn?  Mijn bedenkingen?   Laat het wel wezen, ik ben een kritisch persoon, maar ik vertel hen oprecht: Hier mogen mijn ouders komen, of ikzelf (als ik het dan nog weet 😉 )!

Twee weken later ga ik over het muurtje kijken in Zweden, om bij te leren.  Samen met anderen, o.a. Griet Robberechts, stel ik vast dat wij het in België lang zo slecht nog niet doen.  Ik adviseer de begeleiders om een studiereis in Vlaanderen zelf te organiseren.  Met stip beveel ik De Wingerd aan als te bezoeken organisatie.  Dus als je binnenkort, collega-directies of beleidsmakers over de vloer krijgt, mea culpa.

Dit is het integrale relaas van Klaartje Theunis, ter aanvulling op de bijdrage verschenen in het herfstnummer van huiskrant Wingerd – jaargang 27 nr. 3.